De Kruisloop
Dit is een contra-laterale beweging waarbij de centrale middenlijn van het lichaam wordt gekruist. De leerling beweegt afwisselend de ene arm en het tegenovergestelde been, vervolgens de andere arm en het daaraan tegenoverliggende been. Hierbij raakt hij met de hand of de elleboog de tegenovergestelde knie en wisselt steeds van hand en knie. Een variatie is het aanraken van de tegenoverliggende voet.
De Olifant
De leerling staat met gebogen knieën en kijkt naar een denkbeeldige liggende acht aan de andere kant van de klas. Het hoofd zit “vastgeplakt” aan de schouder. De leerling wijst met de arm naar de liggende acht en kijkt voorbij zijn vingers in de verte. Beide ogen verwerken informatie. Daardoor ziet hij zijn hand dubbel of onscherp.Dan moet de leerling de ribben gebruiken om het bovenlichaam te bewegen terwijl hij de liggende acht in het middengebied tekent. Dit is het gebied waar de gezichtsvelden elkaar overlappen. De arm zwaait door de lucht als de slurf van een olifant. Het midden van de acht en de middenlijn van de leerling bevinden zich nu op dezelfde lijn.
De Liggende 8
De leerling tekent op ooghoogte met zijn duim een grote acht die op zijn kant ligt. Hij begint op het middelpunt van de acht en gaat tegen de wijzers van de klok in: naar boven, rond de linkercirkel en terug naar het middelpunt. Vervolgens gaat hij met de wijzers van de klok mee: naar boven, rond de rechtercirkel en terug naar het begin. De leerling herhaalt deze beweging drie keer met elke hand afzonderlijk en daarna met beide handen tegelijk.
De Alfabet 8
De letters a, c, d, e, f, g, o, q, s beginnen in het midden van de liggende acht, gaan met een bocht naar linksboven, met een cirkelbeweging naar beneden, weer omhoog langs de middenlijn en uiteindelijk weer omlaag. De letters b, h, i, j, k, l, m, n, p, r, t gaan naar beneden op de middenlijn, gaan dan naar rechtsboven en in een cirkelbeweging terug naar de middenlijn.
Dubbelde Doedels
De leerling beweegt zijn handen en armen gelijktijdig en tekent hierbij symmetrische vormen in de lucht. Hij beweegt vanuit de schouders en maakt met zijn handen bewegingen in verschillende richtingen. De leerkracht heeft een begeleidende rol. Hij staat achter de leerling en stuurt zijn armen en handen bij het maken van een gespiegelde vormen. Bovendien leert hij de leerling een beroep doen op zijn middenlijn voor richtinggevende aanwijzingen. Terwijl de leerkracht deze aanduidingen geeft, begeleidt hij de leerling bij het tekenen van vormen met twee handen tegelijk. Hij laat de handen los als de leerling in staat is om beide handen samen te bewegen en zonder moeite te spiegelen.
De Energiegolf
De leerling zit op een stoel en laat zijn hoofd rusten op een tafel. Hij plaatst zijn handen voor zijn schouders en richt zijn vingers lichtjes naar binnen. Als hij inademt, duwt hij met zijn handen op de tafel en tilt daarbij zijn hoofd langzaam op. De leerling voelt hoe zijn adem als een fontein van energie langs de middenlijn naar boven stroomt. Zijn middenrif en borstkas blijven open en de schouders zijn ontspannen. Dan ademt hij uit terwijl hij zijn hoofd naar zijn kin brengt. Hij laat zijn hoofd langzaam zakken tot het weer op de tafel rust. De achterkant van de nek wordt hierbij zo lang mogelijk gemaakt.
De Buikademhaling
Eerst legt de leerling zijn hand op zijn buik. Hij ademt in en blaast met korte pufjes alle lucht uit zijn longen door zich voor te stellen dat hij een veer laat zweven. Bij elke korte uitademing drukt hij zijn navel naar binnen. Vervolgens ademt de leerling in en uit vanuit zijn buik. Zijn hand gaat omhoog bij het inademen en omlaag bij het uitademen. Ten slotte plaatst de leerling zijn handen in zijn zij en duwt zachtjes terwijl hij uitademt. Het inademen zorgt ervoor dat de ribben weer uitzetten.
De Nekrol
De leerling staat met de schouders naar achter. Hij ademt uit terwijl hij zijn schouders ontspant en zijn hoofd naar voren laat vallen met ingetrokken kin. Zijn hoofd rolt rustig van de ene schouder naar de andere. De kin komt niet voorbij het sleutelbeen, maar komt tot rust onder elke schouder. Als er plekken zijn die wat gespannen aanvoelen, laat de leerling zijn hoofd in die positie rusten en maakt kleine cirkels met zijn kin tot de spanning verdwijnt. De leerling stelt zich voor dat de nek is uitgestrekt tijdens de hoofdbeweging. De oefening wordt afgesloten door zich voor te stellen dat er een warme waterval langs de nek stroomt.
De Schommel
De kin is ingetrokken en de nek uitgestrekt. De leerling leunt met gebogen knieën en de voeten van de grond achterover. Hij houdt zijn gewicht in evenwicht tussen zijn handen en voeten. De handen en onderarmen worden als steun gebruikt. De leerling maakt eerst de spanning in de ene heup los en daarna in de andere door rustig heen en weer te schommelen of in kleine cirkels te bewegen.
De Ligfiets
De leerling ligt op zijn rug. Zijn hoofd en knieën zijn los van de grond. De handen zijn samengevouwen achter het hoofd ter ondersteuning. De leerling raakt met zijn elleboog de tegenoverliggende knie aan en strekt zijn andere been. Dan wisselt hij van elleboog en knie. De leerling richt zijn aandacht op de buikspieren door zich een X voor te stellen die zijn heupen en schouders verbindt.
Denk aan een X
De leerlingen helpen zichzelf om in situaties met linker- en rechterhersenhelft te reageren door aan een X te denken. Bij een oefening waar je moet zitten, stelt de leerling zich een X voor die zijn heup en de tegenoverliggende schouder met elkaar verbindt. Om beter te kunnen werken in het middengebied, beeldt de leerling zich een X in voordat hij gaat lezen of schrijven. Tijdens het turnen kunnen de leerlingen zich de X-vorm van hun lichaam visualiseren. De X-vorm speelt ook een rol bij het onderscheiden van letters. Het vormen van de hoeken van de X helpt bij het schrijven van de letters: k, v, w, y en de z.